Europese onderzoekers die schrijven voor de Oxford University Faculty of Law-blog beweren dat het onderscheid tussen utility- en effect-tokens minder belangrijk is dan de meeste mensen veronderstellen als het gaat om regelgeving. Dit gaven zij aan in een blogpost die op maandag 3 februari geplaatst werd, genaamd “Blockchain Startups and Prospectus Regulation”.
De onderzoekers, waaronder één van de Radboud Universiteit
In hun paper beweren Dmitri Boreiko, Paolo Giudici en Guido Ferrarini dat het conceptuele verschil tussen de twee soorten crypto-activa “ten minste gedeeltelijk moet worden opgegeven”.
Guido Ferrarini is emeritus hoogleraar ondernemingsrecht aan de Universiteit van Genua en voorzitter van de governance van financiële instellingen aan de Radboud Universiteit van Nijmegen. Dmitri Boreiko is assistent professor bedrijfsfinanciën aan de Vrije Universiteit van Bolzano-Bozen, waar Paolo Giudici professor in het ondernemingsrecht is.
Twee belangrijke punten
De onderzoekers maken twee belangrijke punten met betrekking tot digitale tokens en regelgeving, die zowel betrekking hebben op tokentaxonomie als op financieringsmodellen, zoals initial coin offerings (ICO’s) en initial exchange offerings (IEO’s).
Token-taxonomie – of classificatie verwijst in het algemeen naar het onderscheid dat wordt gemaakt tussen utility-tokens en effect-tokens.
In de Verenigde Staten wordt bijvoorbeeld een token beschouwd als de kenmerken van een effect, met name een investeringscontract, waarbij de aankoop ervan wordt beschouwd als een investering in een gemeenschappelijke onderneming, waarbij investeerders redelijkerwijs winst verwachten die anderen genereren.
Een utility-token is daarentegen beperkter in die zin dat het gegeven digitale activum geldig wordt gehouden als betaalmiddel voor de diensten of producten die de uitgevende instellingen maken.
Geen duidelijk verschil
Boreiko, Guidici en Ferrarini beweren in hun werk dat het absolute verschil tussen utility- en effect-tokens niet zo duidelijk is als sommige regelgevers beweren.
Wanneer een blockchain-ecosysteem bijvoorbeeld groot en vloeibaar is, kan een utility-token de eigenschappen van een valuta aannemen en kan het meestal worden omgezet in een grote cryptocurrency, zoals Bitcoin (BTC) of Ethereum (ETH), door middel van een beurs. Het kan ook direct of indirect worden verhandeld voor fiat-valuta. De onderzoekers schreven het volgende:
“De utility-token kan worden geconceptualiseerd als een mini-valuta en als een investering in een platform. Dat is de reden waarom alle tokens kort en breed ‘cryptocurrencies’ worden genoemd. Ze willen inderdaad een algemene valuta worden of een erkende en gemakkelijk omwisselbare marktspecifieke valuta.”
Wat het moeilijk en snel maakt om grenzen te trekken, vervolgen ze, is dat utility-tokens een klantbetalingsmechanisme (vergelijkbaar met valuta’s), een utility-aspect (binnen een ecosysteem of platform) en een investeringscomponent (als verhandelbaar activum) combineert, allemaal in één instrument.
Vanuit een regelgevingsperspectief vervaagt de lijn tussen valuta, financiële activa en consumptiegoederen dus, zeggen de onderzoekers.
Financieringsmodellen en EU-regelgeving
In het tweede deel van hun paper kijken de onderzoekers naar ICO- en IEO-cryptofinancieringsmodellen.
Hier wijzen ze op het redelijk hoge handelsvolume van tokens, die uitgegeven zijn via beide routes, ruim na de aanbieding zelf. Dit, zeggen ze, geeft aan dat beleggers deze activa zien als verhandelbare investeringen en niet alleen als tokens die kunnen worden ingewisseld voor services.
Dit karakter als een beleggingsinstrument stelt beleggers bloot aan algemene kapitaalmarkt- en financiële risico’s en regulatoren zouden deze activa daarom moeten behandelen als verhandelbare effecten in overeenstemming met de EU-regelgeving voor financiële markten. De onderzoekers zeiden het volgende:
“Hebben alle kenmerken van een kapitaalmarktinstrument. We beweren daarom dat ze onderworpen zijn aan prospectus regelgeving, onafhankelijk van het nut dat ze bieden aan bijdragers.”