Het Amerikaanse Bureau of Labor Statistics heeft eindelijk de inflatiecijfers
(CPI) voor september gepubliceerd. De consumentenprijzen stegen in deze maand met 3% op jaarbasis, iets minder dan de 3,1% waar economen op hadden gerekend.
Deze cijfers komen later dan gepland, aangezien de recente gedeeltelijke overheidssluiting in de VS de publicatie tijdelijk had vertraagd. Hierdoor moesten analisten en beleggers langer wachten op deze belangrijke indicator voor het
monetaire beleid van de Federal Reserve.
Experts gingen er vooraf vanuit dat de inflatie verder zou oplopen, vooral bij goederen die gevoelig zijn voor invoerheffingen. De lagere dan verwachte cijfers wijzen er echter op dat de prijsdruk wat afneemt, ondanks de aanhoudende economische onzekerheid.
Ook bleef de kerninflatie (Core
CPI), die energie- en voedselprijzen buiten beschouwing laat, onder de prognose. Dat is een belangrijk signaal voor de Fed, die deze maatstaf gebruikt om de onderliggende inflatietrend te beoordelen.
Omdat zowel de totale als de kerninflatie lager uitkwamen dan voorspeld, neemt de kans toe dat de Federal Reserve volgende week besluit de rente te verlagen. Zo’n stap zou bedoeld zijn om de economische groei te ondersteunen nu de inflatie duidelijk afkoelt.
De financiële markten reageerden vrijwel direct op een positieve manier. Vooral risicovollere beleggingen, zoals aandelen en cryptocurrencies, profiteerden.
Bitcoin sprong onmiddellijk met bijna $1.000 omhoog, tot ongeveer $112.000, voordat de koers weer iets terugzakte.
Beleggers zien de lagere inflatie en de mogelijke renteverlaging als een teken dat het monetaire beleid binnenkort ruimer wordt, wat doorgaans gunstig is voor activa die gevoelig zijn voor liquiditeit en marktsentiment.
Kortom, de Amerikaanse inflatie blijft onder controle en dat geeft zowel de Fed als de financiële markten even ademruimte.